Louis Couperus, De
stille kracht
Een klassieker, een
geweldig literair werk en een echte must in iedere Nederlandse boekenkast. De
stille kracht is een mystiek verhaal dat een kijkje geeft in het leven van een
resident ten tijden van de Nederlandse overheersing in de Indische archipel. Het
verhaal beschrijft het leven van Otto van Oudijck, resident in Laboewangi op
het eiland Java. Hij woont samen met zijn vrouw Léonie. Zij bedriegt hem met
Theo, Otto's zoon uit zijn eerste huwelijk, en met Addy, de vriend van de
dochter van Léonie en Otto. Ondertussen vinden er in Laboewangi onverklaarbare
gebeurtenissen plaats. Tijdens een 'tafeldans' waarmee geesten worden
opgeroepen wordt onheil voorspelt en ook zien verschillende personages in het
boek 'de witte hadji'. Als resident van Oudijck na een feest een regent
ontslaat, de pasar malam (Indonesische avondmarkt) op verkeerde datum laat
plaatsvinden en een waterput laat plaatsen zonder een offermaal te geven,
waarschuwt de inlandse bevolking voor de komst van kwade geesten. Léonie denkt
dat de gebeurtenissen plaatsvinden als straf voor haar relatie met Theo. Ze
wordt steeds banger en op een dag wordt ze in de badkamer bespat met bloed.
Léonie verbreekt haar relatie met zowel Theo als Addy en vertrekt naar Europa.
Ook de kinderen van de resident gaan het huis uit en als het personeel weglucht
blijft Otto van Oudijck alleen achter in zijn huis. Hij begint ook te geloven
in de stille kracht. Het boek eindigt wanneer de witte hadji grijnst, omdat de
stille kracht sterker is gebleken dan de resident.
De stille kracht is duidelijk
fictie, maar achter het mystieke verhaal zit een waarheidsgetrouwe beschrijving
van het leven van een resident op Java. Vooral van de relatie tussen de
Nederlanders en de Indiërs komt duidelijk naar voren in het boek. Zowel de relatie
tussen de Nederlandse en inheemse bevolking als de relatie tussen de
plaatselijke Nederlandse bestuurders en de Indische regenten wordt beschreven.
In het boek negeert resident van Oudijck de inheemse gebruiken en wordt
daarvoor gestraft. Dit is een verwijzing naar het verdwijnen van de mengcultuur
in Nederlands-Indië. Deze mengcultuur was ontstaan toen de Nederlandse mannen,
voornamelijk militairen, relaties aangingen met Indonesische vrouwen en
kinderen van gemengd bloed kregen. Vanaf 1892 kregen deze kinderen, op voorwaarde dat ze
door hun vader waren erkend, de Nederlandse nationaliteit. Dit zorgde ervoor
dat ze zich bij de Europese bovenlaag mochten voegen. Door deze gelijkstelling
kregen de Indo-Europeanen meer rechten dan de inlandse bevolking. Zo kregen ze
betere banen en een voorkeurspositie als het ging om de invulling van functies
voor de Nederlandse overheid. Na de Atjeh-oorlog en de invoering van de
Agrarische wet en de Suikerwet in 1870 veranderde er veel in de onderlinge
relaties. Door de nieuwe wetten werd particuliere exploitatie van de kolonie
mogelijk. Deze openstelling van de kolonie zorgde ervoor dat er tussen 1880 en
1900 steeds meer Nederlanders naar Nederlands-Indië vertrokken om te kunnen
profiteren van de kolonie. Ook de verbetering van het transport draagde hier
aan bij. De kolonisten liepen met hun kennis steeds verder voor op de
lokale bevolking. Europa ontwikkelde had zich namelijk sterk ontwikkeld. Een
gevolg was dat de nieuwe immigranten uit Nederland zich minder aanpasten aan de
lokale bevolking. Een van de oorzaken van het onstaan van de Indo-Europese
bevolkingsgroep was het tekort aan vrouwen van Europese afkomst. Nu er met de
nieuwe immigrantenstroom uit Nederland ook meer vrouwen naar Nederlands-Indië
gingen de kolonisten zich steeds meer onderscheiden van de autochtone
bevolking. De mengcultuur werd door deze twee oorzaken steeds verder naar de
achtergrond gedreven. De blanken leefden steeds meer gescheiden van de
inheemsen. De cultuur van de bovenlaag van de Indische bevolking werd dan ook
steeds sterker Europees van aard.
Louis Couprus heeft De stille kracht in
geschreven toen hij in 1899 eerst bij zijn broer en daarna bij zijn zus op Java
bezocht. De familie van Couperus had sterke banden met Nederlands-Indië.
Zo was zijn vader lid van de Raad van Justitie in Padang en bekleedde deze
positie in 1846 in Batavia. In 1850 werd hij raadsheer van het Hoge Gerechtshof
in Batavia. De moeder van Couperus had tevens een band met Indië. Haar vader,
de grootvader van Couperus, was namelijk waarnemend gouveneur-generaal. Door
deze banden en de indrukken die hij opdeed bij zijn broer en zus heeft Couperus
inspiratie kunnen opdoen voor De stille kracht.
Couperus
beschrijft het Nederlands-Indië zoals hij het kende in detail. Hij weet de
spanning goed op te bouwen en de beschrijving van de stille kracht is
gedetailleerd, maar toch mysterieus. De schrijfstijl spreekt me erg aan,
alhoewel ik even moest doorzetten om door het begin heen te komen. Eenmaal in
het verhaal verweven, wil je weten hoe de personages zich ontwikkelen en hoe de
stille kracht tot uiting komt. Toch is De stille kracht meer dan een goed
literair werk. Het boek is vooral een vereeuwiging van de vaderlandse
geschiedenis.
Samenvatting
Het verhaal van de stille kracht speelt zich af in Laboewangi op het eiland Java. Otto van Oudijck is daar resident. Hij woont samen met zijn tweede vrouw Léonie. Zij bedriegt hem met Theo, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk en met Addy de Luce, een jongen van Solose afkomst. Addy is een echte veleider en heeft niet alleen een affaire met Léonie, maar ook met Doddy, de dochter van Otto en Léonie.Na een feest onstlaat de resident een regent wegens openbaar dronkenschap. Dit zorgt voor veel ongeloof bij de lokale bevolking. Daarna negeert de resident verschillende lokale gebruiken. Zo laat hij de pasar malam (een indonesische avondmarkt) op een verkeerde datum plaatsvinden en laat hij een nieuwe waterput bouwen zonder een offermaal te geven. De inlandse bevolking waarschuwt voor de komst kwade geesten wanneer als de resident de gebruiken negeert, maar de resident ziet er de ernst van niet in.Ondertussen ontvangt de residentt anomieme brieven waarin wordt gesproken over Léonie en de verhoudingen die zij heeft. Otto gelooft niet in deze verhalen. In de brieven staat ook informatie over de onbekende zoon van Otto, si-Oudijck. Hij zou op een kampng wonen. Otto wil zijn zoon niet erkennen, omdat de moeder een huishoudster is waar Otto ooit een verhouding mee heeft gehad. Otto besluit de brieven aan Léonie te laten lezen. Zij wordt er bang van en snapt niet hoe de geruchten naar buiten zijn gekomen. Om de kwade geesten en de bevolking gerust te stemmen, vraagt Léonie aan Otto om in te stemmen met de inlandse gebruiken en alsnog een sedeka (een offermaal) te organiseren voor de nieuwe waterput. Otto stemt er niet mee in. Dan vinden er weer onverklaarbare gebeurtenissen plaats. Léonie en Theo horen herhaadelijk het gehuil van kleine kinderen en er wordt een steen in het huis van Otto en Léonie gegooid. Ook Doddy en Addy worden tijdens een wandeling met stenen bekogeld.Léonie denkt dat de onverklaarbare gebeurentissen het gevolg zijn van haar verhouding met Theo en wordt steeds banger. Ze vindt het eng om in het donker alleen te zijn en wil zo snel mogelijk bij Theo weg om vroeg thuis te zijn, zodat ze zich kan baden. Haar ontmoeting met Theo blijkt echter langer te duren dan verwacht en ze moet baden in het donker. Als ze klaar is en zich wil afdrogen, wordt ze vanuit alle hoeken van de badkamer bespat met bloed. Léonie is vreselijk bang, maar wil niet dat Otto weet wat er gebeurd is. Ze gaat bij kenissen logeren in Soerabaia. Doddy gaat bij de familie de Luce wonen en ook Theo en het personeel van de resident vertrekken. Otto blijft alleen achter.De resident blijft nuchter onder de omstandigheden en laat de zaak rond de badkamer onderzoeken. De badkamer wordt afgebroken, het huis wordt schoongemaakt en Otto gaat met de reeds ontslagen resident praten. Hierna lijkt de stille kracht verdwenen. Léonie keert terug naar Otto, maar blijft bang. Ze beëindigt haar relatie met Theo, omdat ze nog steeds van mening is dat hun affaire de oorzaak van de stille kracht is. Léonie blijft omgaan met Addy, dit maakt zowel Theo als Doddy erg jaloers. Léonie is op haar beurt jaloers op Doddy en is nog steeds zenuwachtig en bang. Ze wil naar Parijs vertrekken. Ze vraagt Addy met haar mee te gaan, maar hij weigert. Otto ziet dat Addy en Léonie samen zijn, daarom verzint Léonie dat Addy vraagt om hij met Doddy mag trouwen. Otto stemt er mee in, maar wantrouwt Léonie. Ze scheiden en Léonie vertrekt alleen naar Parijs.Ondertussen begint Otto ook te geloven in de stille kracht. Hij ontdekt van de brieven afkomen van zijn buitenechtelijke zoon. Om het geheim in stand te houden geeft hij si-Oudijck geld.Eva en Onno Eldersma vertrekken naar Europa. Eva wil voor haar vertrek afscheid nemen van Otto. Ze praten over de stille kracht en Otto erkent het bestaan ervan. Ze zien een groep hadji’s en achter hen grijnst een grote witte hadji, omdat de stille kracht sterker is gebleken dan de resident.
Het verhaal van de stille kracht speelt zich af in Laboewangi op het eiland Java. Otto van Oudijck is daar resident. Hij woont samen met zijn tweede vrouw Léonie. Zij bedriegt hem met Theo, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk en met Addy de Luce, een jongen van Solose afkomst. Addy is een echte veleider en heeft niet alleen een affaire met Léonie, maar ook met Doddy, de dochter van Otto en Léonie.Na een feest onstlaat de resident een regent wegens openbaar dronkenschap. Dit zorgt voor veel ongeloof bij de lokale bevolking. Daarna negeert de resident verschillende lokale gebruiken. Zo laat hij de pasar malam (een indonesische avondmarkt) op een verkeerde datum plaatsvinden en laat hij een nieuwe waterput bouwen zonder een offermaal te geven. De inlandse bevolking waarschuwt voor de komst kwade geesten wanneer als de resident de gebruiken negeert, maar de resident ziet er de ernst van niet in.Ondertussen ontvangt de residentt anomieme brieven waarin wordt gesproken over Léonie en de verhoudingen die zij heeft. Otto gelooft niet in deze verhalen. In de brieven staat ook informatie over de onbekende zoon van Otto, si-Oudijck. Hij zou op een kampng wonen. Otto wil zijn zoon niet erkennen, omdat de moeder een huishoudster is waar Otto ooit een verhouding mee heeft gehad. Otto besluit de brieven aan Léonie te laten lezen. Zij wordt er bang van en snapt niet hoe de geruchten naar buiten zijn gekomen. Om de kwade geesten en de bevolking gerust te stemmen, vraagt Léonie aan Otto om in te stemmen met de inlandse gebruiken en alsnog een sedeka (een offermaal) te organiseren voor de nieuwe waterput. Otto stemt er niet mee in. Dan vinden er weer onverklaarbare gebeurtenissen plaats. Léonie en Theo horen herhaadelijk het gehuil van kleine kinderen en er wordt een steen in het huis van Otto en Léonie gegooid. Ook Doddy en Addy worden tijdens een wandeling met stenen bekogeld.Léonie denkt dat de onverklaarbare gebeurentissen het gevolg zijn van haar verhouding met Theo en wordt steeds banger. Ze vindt het eng om in het donker alleen te zijn en wil zo snel mogelijk bij Theo weg om vroeg thuis te zijn, zodat ze zich kan baden. Haar ontmoeting met Theo blijkt echter langer te duren dan verwacht en ze moet baden in het donker. Als ze klaar is en zich wil afdrogen, wordt ze vanuit alle hoeken van de badkamer bespat met bloed. Léonie is vreselijk bang, maar wil niet dat Otto weet wat er gebeurd is. Ze gaat bij kenissen logeren in Soerabaia. Doddy gaat bij de familie de Luce wonen en ook Theo en het personeel van de resident vertrekken. Otto blijft alleen achter.De resident blijft nuchter onder de omstandigheden en laat de zaak rond de badkamer onderzoeken. De badkamer wordt afgebroken, het huis wordt schoongemaakt en Otto gaat met de reeds ontslagen resident praten. Hierna lijkt de stille kracht verdwenen. Léonie keert terug naar Otto, maar blijft bang. Ze beëindigt haar relatie met Theo, omdat ze nog steeds van mening is dat hun affaire de oorzaak van de stille kracht is. Léonie blijft omgaan met Addy, dit maakt zowel Theo als Doddy erg jaloers. Léonie is op haar beurt jaloers op Doddy en is nog steeds zenuwachtig en bang. Ze wil naar Parijs vertrekken. Ze vraagt Addy met haar mee te gaan, maar hij weigert. Otto ziet dat Addy en Léonie samen zijn, daarom verzint Léonie dat Addy vraagt om hij met Doddy mag trouwen. Otto stemt er mee in, maar wantrouwt Léonie. Ze scheiden en Léonie vertrekt alleen naar Parijs.Ondertussen begint Otto ook te geloven in de stille kracht. Hij ontdekt van de brieven afkomen van zijn buitenechtelijke zoon. Om het geheim in stand te houden geeft hij si-Oudijck geld.Eva en Onno Eldersma vertrekken naar Europa. Eva wil voor haar vertrek afscheid nemen van Otto. Ze praten over de stille kracht en Otto erkent het bestaan ervan. Ze zien een groep hadji’s en achter hen grijnst een grote witte hadji, omdat de stille kracht sterker is gebleken dan de resident.
Praktische opdracht
De relatie van Louis Couperus met Nederlands-Indië
Louis Couperus
wordt beschouwd als een van de belangrijkste Nederlandse schrijvers. Hij werd
op 10 juni 1863 geboren in Den Haag en overleed op 16 juli 1923 in De
Steeg.Zijn familie had sterke banden met Nederlands-Indië. Zo was zijn vader
lid van de Raad van Justitie in Padang en bekleedde deze positie in 1846 in
Batavia. In 1850 werd hij raadsheer van het Hoge Gerechtshof in Batavia. De
moeder van Couperus had tevens een band met Indië. Haar vader, de grootvader
van Couperus, was namelijk waarnemend gouverneur-generaal.
In 1872 vertrok Couperus voor het eerst in zijn leven naar Indië. Het gezin vestigde zich in Batavia. Louis Couperus woonde hier zes jaar, daarna vertrok het gezin weer naar Nederland. In 1899 bezocht Couperus voor de tweede keer de kolonie. Hij verbleef eerst een paar weken bij zijn broer die assistent-resident was op Java. Vier maanden later vertrok hij naar zijn zus en zwager, de resident van Passoeroean. Tijdens deze reis schreef hij De stille kracht. Door de familiebanden en de jaren waarin hij tijdens zijn jeugd in Indië verbleef, wist Couperus al veel van het leven in de kolonie. Hij baseerde het boek dan ook gedeeltelijk op zijn jeugdherinneringen en het residentiehuis van zijn zwager.
Hoewel het boek fictie is, komt de
relatie tussen de Nederlanders en de Indiërs duidelijk naar voren. In het boek
worden verscheidene Indische gebruiken beschreven die zowel de Nederlandse
bevolking als de plaatselijke Nederlandse bestuurders negeren. Ook de relatie
tussen de regenten en de residenten staat centraal.
De stille kracht
Het
verhaal van de stille kracht speelt zich af in Laboewangi op het eiland Java.
Otto van Oudijck is daar resident. Hij woont samen met zijn tweede vrouw
Léonie. Zij bedriegt hem met Theo, zijn zoon uit zijn eerste huwelijk en met
Addy de Luce, een jongen van Solose afkomst. Addy is een echte verleider en
heeft niet alleen een affaire met Léonie, maar ook met Doddy, de dochter van
Otto en Léonie. Ondertussen vinden er in Laboewangi onverklaarbare
gebeurtenissen plaats. Als secretaris Onno Eldersma en zijn vrouw Eva een
etentje organiseren, besluiten ze daarna een ‘tafeldans’ te doen. Ze proberen
geesten op te roepen die door middel van de tafel met hen kunnen communiceren.
De tafel voorspelt onheil. De inwoners van Laboewangi schrijven dit toe aan ‘de
stille kracht’. Resident van Oudijck gelooft hier niet in. Ondertussen zien
verschillende personages in het boek ‘de witte hadji’ (de belichaming van De
stille kracht).
Na een feest ontslaat de resident een regent wegens openbaar
dronkenschap. Dit zorgt voor veel ongeloof bij de lokale bevolking. Daarna
negeert de resident verschillende lokale gebruiken. Zo laat hij de pasar malam
(een Indonesische avondmarkt) op een verkeerde datum plaatsvinden en laat hij
een nieuwe waterput plaatsen zonder een offermaal te geven. De inlandse
bevolking waarschuwt voor de komst kwade geesten wanneer als de resident de
gebruiken negeert, maar de resident ziet er de ernst van niet in.
Ondertussen
ontvangt de resident anonieme brieven waarin wordt gesproken over Léonie en de
verhoudingen die zij heeft. Otto gelooft niet in deze verhalen. In de brieven
staat ook informatie over de onbekende zoon van Otto, si-Oudijck. Hij zou op
een kampong wonen. Otto wil zijn zoon niet erkennen, omdat de moeder een
huishoudster is waar Otto ooit een verhouding mee heeft gehad. Otto besluit de
brieven aan Léonie te laten lezen. Zij wordt er bang van en snapt niet hoe de geruchten
naar buiten zijn gekomen. Om de kwade geesten en de bevolking gerust te
stemmen, vraagt Léonie aan Otto om in te stemmen met de inlandse gebruiken en
alsnog een sedeka (een offermaal) te organiseren voor de nieuwe waterput. Otto
stemt er niet mee in. Dan vinden er weer onverklaarbare gebeurtenissen plaats.
Léonie en Theo horen herhaaldelijk het gehuil van kleine kinderen en er wordt
een steen in het huis van Otto en Léonie gegooid. Ook Doddy en Addy worden
tijdens een wandeling met stenen bekogeld. Léonie denkt dat de onverklaarbare
gebeurentissen het gevolg zijn van haar verhouding met Theo en wordt steeds
banger. Ze vindt het eng om in het donker alleen te zijn en wil zo snel
mogelijk bij Theo weg om vroeg thuis te zijn, zodat ze zich kan baden. Haar
ontmoeting met Theo blijkt echter langer te duren dan verwacht en ze moet baden
in het donker. Als ze klaar is en zich wil afdrogen, wordt ze vanuit alle
hoeken van de badkamer bespat met bloed. Léonie is vreselijk bang, maar wil
niet dat Otto weet wat er gebeurd is. Ze gaat bij kennissen logeren in
Soerabaia. Doddy gaat bij de familie de Luce wonen en ook Theo en het personeel
van de resident vertrekken. Otto blijft alleen achter.
De resident blijft
nuchter onder de omstandigheden en laat de zaak rond de badkamer onderzoeken.
De badkamer wordt afgebroken, het huis wordt schoongemaakt en Otto gaat met de
reeds ontslagen resident praten. Hierna lijkt de stille kracht verdwenen.
Léonie keert terug naar Otto, maar blijft bang. Ze beëindigt haar relatie met Theo,
omdat ze nog steeds van mening is dat hun affaire de oorzaak van de stille
kracht is. Léonie blijft omgaan met Addy, dit maakt zowel Theo als Doddy erg
jaloers. Léonie is op haar beurt jaloers op Doddy en is nog steeds zenuwachtig
en bang. Ze wil naar Parijs vertrekken. Ze vraagt Addy met haar mee te gaan,
maar hij weigert. Otto ziet dat Addy en Léonie samen zijn, daarom verzint
Léonie dat Addy vraagt om hij met Doddy mag trouwen. Otto stemt er mee in, maar
wantrouwt Léonie. Ze scheiden en Léonie vertrekt alleen naar Parijs.Ondertussen
voelt Otto zich steeds zieker en zwakker worden. Hij begint ook te geloven in
de stille kracht. Otto ontdekt van de brieven afkomen van zijn buitenechtelijke
zoon. Om het geheim in stand te houden geeft hij si-Oudijck geld.Eva en Onno
Eldersma vertrekken naar Europa. Eva wil voor haar vertrek afscheid nemen van
Otto. Ze praten over de stille kracht en Otto erkent het bestaan ervan. Ze zien
een groep hadji’s en achter hen grijnst een grote witte hadji, omdat de stille
kracht sterker is gebleken dan de resident.
Historische achtergrond
De
stille kracht behandeld de relatie tussen de Nederlanders en de
Indiërs. In het boek komt zowel de relatie tussen het inlandse en koloniale
bestuur aan bod als de relatie tussen de Indische burgers en de Nederlandse
bevolking in Nederlands-Indië. Het boek is uitgegeven in 1900, daarom richt ik
mij op de hier aan voorafgaande periode.
Achtergrond informatie
Achtergrond informatie
Rond 1596 kwamen de eerste Nederlandse schepen naar de
archipel die wij nu kennen als Indonesië. De Nederlanders richtten in 1602 de
VOC op, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, een particuliere Nederlandse
handelsonderneming met een monopolie op de overzeese handel tussen Nederland en
het gebied ten oosten van de Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat
Magellaan. Met de stichting van de VOC begint een relatie tussen Nederland en
Indonesië die nog lang zal voort duren.
In 1795 gaat de VOC failliet, waardoor
de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden haar machtspositie in Europa
verliest. De Fransen krijgen invloed op Nederland en zo ook op Indonesië. Na de
val van Napoleon willen de Engelsen van Nederland een sterk en machtig land
maken om een eventuele tweede opmars van de Fransen te voorkomen. Ze geven
Nederland een deel van haar VOC bezettingen terug.
In 1816 wordt Van der
Capellen aangesteld als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. In Nederland
heerste optimisme dat de kolonie voor welvaart zou zorgen, maar de archipel
leverde verlies op en de Indische vorsten en regenten verzetten zich tegen de
Nederlandse macht. Na de Java-oorlog komt Nederland tot het besef dat er een
andere aanpak nodig is om de kolonie winstgevend te maken en opstanden van het
inlandse bestuur te voorkomen. In 1830 wordt daarom Johannes van den Bosch
aangesteld tot gouverneur generaal, die het cultuurstelsel invoerde.
Het bestuur
in Nederlands-Indië
Van Den Bosch voerde een dualistisch bestuursstelsel in.
Hierin functioneerden het inlandse en Nederlandse bestuur naast elkaar. Het
hoofd van het Nederlandse bestuur, het Binnenlands bestuur, was de
gouverneur-generaal. Hij regeerde in naam van de koning en werd voor vijf jaar
benoemd. Onder hem stonden de ambtelijke diensten in Batavia en de residenten,
die de provincies bestuurden. De provincies waren onderverdeeld in afdelingen,
waar assistent-residenten aan het hoofd stonden. Daaronder stonden controleurs.
Naast de assistent-resident stond een inlands hoofd met de titel van regent.
Regenten waren de hoogste bestuurders van Inlands Bestuur. Zij waren
bijvoorbeeld leden van de hoge adel of nakomelingen van vroegere
vorstenfamilies. De regenten hadden lagere hoofden onder zich. In praktijk
konden regenten hun gang gaan. Ze waren abtenaren in dienst van Nederland, maar
ook feodale heersers en dus hoog in aanzien voor de Indonesische bevolking. Dat
hun ambt erfelijk was, droeg ook voor een groot deel bij aan deze macht.Na de
afschaffing van het cultuurstelsel volgde een periode van politieke onthouding.
De buitengewesten kosten Nederland veel geld, daarom besloot van Den Bosch rond
1830 dat het bestuur buiten Java werd overgelaten aan lokale vorsten op
voorwaarde dat zij het Nederlandse gezag erkende. Echter hield Nederland de
onthoudingspolitiek niet vol. Geleidelijk liet Nederland het gezag in de
buitengebieden sterker gelden met als gevolg de Atjeh-oorlog die in 1873 begon.
Generaal van Heutz begon een guerrillaoorlog. Toen in 1903 de belangrijkste
inheemse leiders zich overgaven, verklaarde van Heutz dat Atjeh was
gepacificeerd. Hoewel de oorlog nog tien jaar zou duren, moesten het inheemse
bestuur de Korte Verklaring ondertekenen. Hierin beloofden ze zich te
onderwerpen aan het Nederlandse gezag, geen betrekkingen met vreemde
mogendheden te onderhouden en trouw de regels van het gouvernement na te komen.
Op papier hielden de inheemse leiders in ruil voor deze afspraken een zekere
zelfstandigheid. In de praktijk waren het de Nederlandse abtenaren die de
dienst uit maakten.
De relatie tussen de Nederlanders en de inlandse bevolking
De
bevolking van Nederlands-Indië bestond uit drie groepen: de Europeanen ‘Vreemde
Oosterlingen’ (onder andere Chinezen, Arabieren en Maleiers) en de inlanders.
De Europeanen vormden de maatschappelijke bovenlaag. Deze klasse bestond
hoofdzakelijk uit Nederlanders.
Ten tijde van de VOC waren de contacten tussen
Nederland en Indië voornamelijk zakelijk en formeel, ze waren namelijk vooral
gebaseerd op economie en politiek. Van sociale contacten was nauwelijks
spraken. Dit veranderde toen veel Europese mannen, voornamelijk militairen,
relaties kregen met Indonesische vrouwen. Doordat ze kinderen van gemengd bloed
kregen ontstond er tussen de koloniale bovenlaag en de inlandse bevolking een
tussenlaag. Deze Indo-Europeanen (ook wel Indo’s of Indische Nederlanders
genoemd) werden als tweederangs Nederlanders beschouwd Vanaf 1892 kregen deze
kinderen, op voorwaarde dat ze door hun vader waren erkend, de Nederlandse
nationaliteit. Dit zorgde ervoor dat ze zich bij de Europese bovenlaag mochten
voegen. Door deze gelijkstelling kregen de Indo-Europeanen meer rechten dan de
inlandse bevolking. Zo kregen ze betere banen en een voorkeurspositie als het
ging om de invulling van functies voor de Nederlandse overheid.
Vooral door de
Indo-Europeanen ontstond er een mengcultuur in Nederlands-Indië. De Nederlanders
profileerden zich ten aanzien van de Indonesische bevolking erg Europees, maar
binnenshuis werden de inlandse gebruiken over genomen.Na de Atjeh-oorlog en de
invoering van de Agrarische wet en de Suikerwet in 1870 veranderde er veel in
de onderlinge relaties. Door de nieuwe wetten werd particuliere exploitatie van
de kolonie mogelijk. Deze openstelling van de kolonie zorgde ervoor dat er
tussen 1880 en 1900 steeds meer Nederlanders naar Nederlands-Indië vertrokken
om te kunnen profiteren van de kolonie. Ook de verbetering van het transport
droeg hier aan bij. Dankzij de komst van het Suezkanaal daalde de reistijd
van vier maanden tot vijf weken. Het aantal Europeanen in Nederlands-Indië
verdubbelde hierdoor tot 90 duizend. De kolonisten liepen met hun kennis steeds
verder voor op de lokale bevolking. Europa ontwikkelde had zich namelijk sterk
ontwikkeld. Een gevolg was dat de nieuwe immigranten uit Nederland zich minder
aanpasten aan de lokale bevolking. Een van de oorzaken van het ontstaan van de
Indo-Europese bevolkingsgroep was het tekort aan vrouwen van Europese afkomst.
Nu er met de nieuwe immigrantenstroom uit Nederland ook meer vrouwen naar
Nederlands-Indië gingen de kolonisten zich steeds meer onderscheiden van de
autochtone bevolking. De mengcultuur werd door deze twee oorzaken steeds verder
naar de achtergrond gedreven. De blanken leefden steeds meer gescheiden van de
inheemsen. De cultuur van de bovenlaag van de Indische bevolking werd dan ook
steeds sterker Europees van aard.
De jaren 1870 tot 1920 zijn later verheerlijkt
als ‘tempo doeloe’, de goede oude tijd waarin de verhoudingen tussen de
Europeanen en de Indonesiërs nog goed waren en men ontspannen leefde. In de
praktijk was deze tijd echter minder rooskleurig. Veel Javanen kwamen namelijk
na de invoering van de Agrarische wet en de Suiker wet in dienst van
Nederlandse ondernemers. Deze ‘koelies’ verdienden een zeer laag loon en hadden
weinig aanzien. Tegelijkertijd stegen de belastingen zodat de Javanen op deze
manier de imperialistische expansie en de uitbreiding van het bestuur te
financiëren. De ‘koelies’ woonden in kale barakken zonder sanitaire
voorzieningen en medische zorg. De Nederlanders voelden zich superieur en waren
uit op winst, de werkomstandigheden van de koelies waren voor hen niet van belang.
Toch
waren er ook Nederlanders die opkwamen voor de belangen van de Indonesische
bevolking. De
leider van de oppositie tegen de liberalen, Abraham Kuyper, schreef in 1879 in
het beginselprogramma van de Anti-Revolutionaire partij dat Nederland verplichtingen
tegenover Indië had. Het had de voogdij over een bevolking die het moest
opvoeden tot meer zelfstandigheid. Deze voogdijgedachte kreeg de overhand toen
ook de liberalen haar overnamen. De doorbraak kwam in 1899 (het jaar dat
Couperus De stille kracht schreef) met een artikel van de
liberaal van Deventer in het gezaghebbende tijdschrift de gids. Volgens Van
Deventer had Nederland een ereschuld. Het moest de miljoenen die via het
cultuurstelsel uit de kolonie gehaald waren, terugbetalen. Er moesten forse
bedragen geïnvesteerd worden in onderwijs en economische ontwikkelingen van de
inheemse bevolking. Het was geen toeval dat dit pleidooi juist rond deze tijd
kwam. In Nederland kwam tijdens het eind van de negentiende eeuw een eind aan het
liberale beleid van staatsonthouding en werd een begin gemaakt met sociale
wetgeving. In 1901 nam de tweede kamer de conclusies van Deventer dan ook over
en Abraham kyper, die in dat jaar president werd, nam ze op in zijn eerste
Troonrede. Daarmee werd de Ethische Politiek het officiële beleid.
Koppeling aan het boek
In De stille kracht wordt
het bestuur in Nederlands-Indië beschreven door middel van de verhoudingen
tussen de regenten en residenten. Dit komt bijvoorbeeld naar voren wanneer
resident Otto van Oudijck de plaatselijke regent ontslaat na openbaar
dronkenschap. De inlandse bevolking in ontzet, omdat de regenten voor hen veel
aanzien hebben. De relatie tussen de Nederlandse en Indonesische bevolking komt
goed naar voren wanneer in het boek wordt geschreven over het negeren van de
plaatselijke gebruiken. Het negeren hiervan is een voorbeeld van het langzaam
verdwijnen van de mengcultuur. Ook laat Couperus in het boek de intenties van
de Nederlanders aan bod komen. Hij laat de lezer weten dat de Nederlands uit
zijn op geld en geen rekening houden met de wensen van de inlandse bevolking.
Zijn mening komt het sterkst naar voren in het laatste hoofdstuk waar hij
schrijft: “Arm Indie…wat schelden ze er niet op. Het land kan het toch niet
helpen, dat er Kaninefaten op zijn grond zijn gekomen, barbaarse veroveraars,
die maar rijk willen worden en weg…En als ze dan niet rijk worden…dan schelden
ze: op de warmte, die God het van den beginne gegeven heeft…op het gemis aan
voedsel voor ziel en geest…Ziel en geest van de Kaninefaat.”
Hoewel
Couperus dus duidelijk laat zien dat de bevolking van Nederlands-Indië wordt
uitgebuit, schrijft hij De stille kracht niet om te activeren.
Het boek legt vooral de cultuur van Indië en de bijbehorende gebruiken vast.
Hoewel het boek fictie is, geeft het naar mijn mening een goed beeld van de
reeds beschreven historische achtergronden. Om deze reden ben ik van mening dat De
stille kracht een belangrijk historisch werk is dat op iedere
Nederlandse boekenplank thuis hoort.
Bronnen
Couperus, Louis, De stille
kracht, Athenaeum-Polak & Van Gennep, twaalfde druk, juni 2013
Verkuil, D
,Geschiedeniswerkplaats: de koloniale relatie tussen Nederland(ers) en
Nederlands-Indië, Noordhoff Uitgevers B.V, september 2006
Vos, Kirsten,
Koloniale geschiedenis: Nederlands-Indië, gepubliceerd: 13 augustus 2012, geraadpleegd:
maart 2014, http://www.indisch3.nl/,