Welkom op mijn weblog. Op deze site staan alle boeken die ik in mijn schoolcarrière op zowel de havo als het vwo met veel plezier gelezen heb.
Sanne Literatuur Vwo

maandag 9 maart 2015
Literatuurlijst
1 t/m 4 Vier boeken van voor 1880. Let op
dat de vier boeken uit de verschillende periodes (middeleeuwen, renaissance,
verlichting en romantiek) komen.
Van den vos Reynaerde, Willem die Madocke maecte
Reize door het Aapenland, J.A Schasz
Lucifer, Joost van den Vondel
Max Havelaar, Multatuli
5 Een roman van Louis Couperus,
Frederik van Eeden, Marcellus Emants, Lodewijk van Deyssel, Herman Gorter,
Willem Kloos, Jacob de Haan, A. Roland Holst of Carry van Bruggen.
De stille kracht, Louis Couperus
6 een roman/novellebundel
uit de periode 1910-1945 naar keuze
van
F. Bordewijk, M. ter Braak,
W. Elsschot, Nescio, S. Vestdijk, E. du
Perron, A. van Schendel of J.J. Slauerhoff.
Karakter, Bordewijk
7 een
roman uit de periode 1945-1970 naar
keuze van
W.F.
Hermans, Harry Mulisch, Gerard Reve, Hella S. Haasse of Anna Blaman
De avonden, Gerard Reve
8 een
roman uit de periode 1980-nu naar
keuze van
Jeroen Brouwers, Adriaan van
Dis, Renate Dorrestein, A.F.Th. van der Heijden, Frans Kellendonk, Connie
Palmen, P.F. Thomése, J.J. Voskuil, Leon de Winter, Joost Zwagerman, Manon
Uphoff, Margriet de Moor, Herman Koch, Oek de Jong, Doeschka Meijsing, Jan Siebelink,
Maarten ‘t Hart.
De vriendschap, Connie Palmen
9 een
roman van een veelbelovend auteur uit
het laatste decennium:
Gerbrand Bakker, Kees van
Beijnum, Peter Buwalda, Peter Delpeut, Stefan Enter, Arnon Grunberg, Arthur
Japin, Marcel Möring, Hans Münstermann, Ilja Leonard Pfeijffer, Thomas
Rosenboom, Jan Tetteroo, Tommy Wieringa, Esther Gerritsen, L.H. Dautzenberg,
Hafid Bouazza, Peter Terrin, Christiaan Weijts
Tirza, Arnon Grunberg
10 een
Vlaamse roman naar keuze van:
Louis Paul Boon, Stefan Brijs,
Hugo Claus, Saskia De Coster, Kristien Hemmerechts, Tom Lanoye, Erwin Mortier,
Yves Petry, Annelies Verbeke, Peter Verhelst, Dimitri Verhulst of Erik
Vlaminck.
De koele
minaar,
Hugo Claus
11. een
recensie-exemplaar: een in het
examenjaar verschenen roman met twee gezaghebbende recensies (in kopie
toevoegen). Leg je keuze eerst voor aan je docent!
Geachte heer M, Herman Koch
12. een vertaalde literaire roman uit de wereldliteratuur (NB: niet uit een taal
die je als schoolvak volgt), bijvoorbeeld van Primo Levi, Garcia Marquez,
Dostojevski, Tolstoj, etc etc.
De eenzaamheid van de priemgetallen, Paolo Giordano
13.
een “Nederland Leest!
Boek” in 2012 De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
Het leven is verukkeluk, Remco Campert
14. vrije keuze uit bovenstaande
14 keuzes.
Staal, Silvia Avallone
Rode draad
De afgelopen jaren heb ik 14 unieke boeken van 14
verschillende schrijvers gelezen. Ieder boek heeft zijn eigen kwaliteiten en
minpunten, maar tezamen vormen ze toch één geheel. Ze zijn namelijk de
afsluiting van een lange periode op het Vechtstede College. Ze vormen samen
mijn leesdossier. Hoe verschillend boeken op het eerste gezicht lijken, hoe
veel overeenkomsten ze hebben als je ze nader gaat bekijken, zo weet ik uit
eigen ervaring toen ik ook voor mijn leeslijst op havo een terugkerend thema
moest uitkiezen. Net als toen was het ook dit jaar weer een uitdaging een
passend woord te vinden wat de lading dekt.
Uiteindelijk heb ik besloten voor het thema ‘contrast’ te gaan. Ik heb voor
dit thema gekozen, omdat ik bij veel boeken in mijn lijst een duidelijke
tegenstelling zag. Vaak uitte dit zich in twee hoofdpersonen die allebei veel
van elkaar verschilden, maar toch een relatie met elkaar aangingen of moesten
aangaan.
Om te beginnen is er in het eerste boek op mijn lijst, Van den Vos Reynearde, een duidelijke tegenstelling tussen de
sluwe, gemene vos en de andere dieren die over hem klagen bij de hofdag. Hier
vond ik dus de tegenstelling goed-kwaad. In Reize
door het aapenland is er een ook een duidelijke splitsing te vinden, maar
dan tussen twee groepen apen. De ene groep denkt een mens te kunnen worden door
hun uiterlijk te veranderen, terwijl de andere groep hoopt het innerlijk van de
apen te verbeteren.
Een centraal thema in De Stille
Kracht is het contrast tussen de Nederlandse en de Javaanse cultuur die
flink met elkaar botsen. Ook in Max
Havelaar wordt daar over gesproken, de welvaart van de Nederlanders staan
in contrast met de armoede onder de inheemse bevolking. In Lucifer was de tegenstelling ook zeer duidelijk, Lucifer tegenover
de engelen.
Bij het lezen van De Avonden vond
ik het contrast tussen de kerstdagen die vrolijk en gezellig horen te zijn en
de angsten die Frits voelt. InTirza
zie ik een onderscheid tussen de twee dochters van Jörgen. Voor Ibi voelt hij
duidelijk veel minder liefde dan voor zijn oogappel Tirza, terwijl er voor een
vader geen verschil zou moeten zijn. In De
koele minnaar zeggen Jia en Edward vaak tegen elkaar dat ze niet van elkaar
houden, terwijl Edward in feite heel veel van haar houd. Herman Koch schetst in
Geachte heer M. het beeld dat Herman
en de schrijver M. veel van elkaar verschillen, maar aan het einde van het boek
blijken ze toch meer gemeen te hebben dan je aanvankelijk verwacht. Ze gaan
namelijk allebei zeer koel om met de dood.
Voor de Eenzaamheid van de
priemgetallen was het voor mij moeilijk om een tegenstelling te vinden,
juist omdat Mattia en Alice zo veel op elkaar lijken. Uiteindelijk heb ik
besloten dat daar de tegenstelling ligt. Veel met elkaar gemeen hebben, is nog geen
garantie voor een soepel lopende relatie. Bij Het leven is verukkeluk was de tegenstelling daarentegen zeer
makkelijk te vinden. Het leven wordt heel zorgeloos geschetst, terwijl er zeer
sombere gebeurtenissen plaats vinden.Ten slotte gaan de laatste twee boeken op
mijn lijst, De Vriendschap als Staal, allebei over twee vriendinnen die
ondanks hun verschillende karakters toch een hele hechte band hebben.
Al met al ben ik zeer tevreden over de boeken op mijn lijst en trots dat ik
een passend thema heb kunnen vinden. Tijdens mijn mondeling zou ik graag willen
praten over de boeken die mij het meest zijn bijgebleven en waar een sterk
gevoel bij heb. Mijn voorkeur gaat uit naar De eenzaamheid van de priemgetallen, Geachte heer M., Tirza, Staal, De Vriendschap en De Stille
Kracht.
maandag 16 februari 2015
Geachte heer M
Herman Koch
Mijn mening over het boek:
Ik vond het een pakkend verhaal en heb het boek dan ook in een paar dagen uitgelezen. Ondanks de vele verschillende verhaallijnen en uitwijdingen bleef de spanning er tot aan het einde van het boek goed inzetten. Ik heb Geachte heer M. met veel plezier gelezen.
Recensies
Parool
Door: Dries Muus
Herman Kochs nieuwe roman
'Geachte heer M.' is spannend, maar ook regelmatig goed voor een schaterlach.
In de roman 'Pictures from an Institution' laat de Amerikaan Randall
Jarrell zijn hoofdpersoon stilstaan bij het afschuwelijke werk van een
avant-gardistische beeldhouwster: 'It's ugly, but is it art?' Je krijgt het
idee dat sommige professionele lezers ook zo naar boeken kijken. Het is saai,
maar is het literatuur? Omdat ze spannend zijn, worden de romans van Herman
Koch vaak weggezet in categorieën als lectuur, misdaad, thrillers. Op zichzelf
zou het weinig uit moeten maken hoe een boek wordt bestempeld, als er niet zo'n
nadrukkelijk waardeoordeel uit sprak. Neerbuigende complimenten: vermakelijk
vakwerk. Het is een goed boek, maar het is geen literatuur.
'Geachte heer M.' is pakkend vanaf
de eerste alinea. M. is een oude schrijver. Ooit succesvol, een paar bestsellers, inmiddels
dreigt de vergetelheid. Niet dat hij zich daar heel druk om maakt. Hij heeft
een prachtige jonge vrouw en een dochtertje, hij heeft de restanten van de
roem, hij schrijft acceptabele boeken over de oorlog. Voor zijn grootste succes,
'Afrekening', verplaatste hij zich in een waargebeurde verdwijningszaak, met in
de hoofdrollen twee scholieren en een leraar van het vreselijkste soort - de
vlotte jonge man, die niet alleen een leraar is, maar ook een vriend.
Eufemistische toon
Kochs roman begint met een brief aan M. Een brief van M.'s onderbuurman. Of
nou ja, brief - in elk geval richt de buurman zich tot M. De dreiging zit 'm
voor een groot deel in de eufemistische toon. Dat hij 'bepaalde plannen' heeft
met M. Dat hij denkt aan M.'s douchende vrouw: 'Het water stroomt langs haar
hals omlaag. U kunt gerust zijn, ik zal niet nader in detail treden over waar
ik vervolgens aan denk.' Een hele geruststelling.
In de eerste hoofdstukken lijkt de buurman zo uit een roman van Patricia
Highsmith weggelopen - nog zo'n auteur die weggezet wordt in 'lichtere' genres,
terwijl je je best moet doen om literaire collega's te vinden die betere boeken
schrijven. Plagerig, cliffhanger na cliffhanger, onthult Koch dat de buurman
geen willekeurige bijna-psychopaat is. Hij weet veel van de verdwijningszaak,
die heeft zijn leven overhoop gegooid, en het is tijd om zijn kennis te delen.
Langzaam komen we te weten wat er nou precies gebeurd is tijdens de
verdwijning, en de maanden daarvoor. We volgen de betrokkenen, in een Jonathan
Franzenachtige structuur: vijf korte, overlappende romans, met verschillende
vertellers.
Boekenbal
Misschien nog wel het sterkst, in ieder geval het scherpst, zijn de
hoofdstukken rondom M.'s vrouw, een erg bevredigende afrekening met literaire
kringen, met de beschrijving van het Boekenbal als hoogtepunt: 'Voordat de
eigenlijke voorstelling begon, kwamen er eerst nog een paar toespraken. Daar
zat niemand op te wachten. De toespraken werden gehouden door grijze mannen in
pakken die van tevoren aankondigden het 'niet te lang' te zullen maken' Dit is
typisch Herman Koch. De
vileine, rake beschrijving, afgemaakt met een perfect gekozen citaat.
Hij maakt de types die hij
beschrijft belachelijk, en tegelijkertijd geeft hij hen de ruimte om zichzelf
belachelijk te maken. 'Geachte heer M.' is niet alleen spannend, maar ook
regelmatig goed voor een schaterlach. Het zal dus wel geen literatuur zijn.
NRC
Door: Roderick Nieuwenhuis
Nieuwe roman Herman Koch een
‘herkenbare’, ‘pretentieloze antithriller’
Zomerhuis met Zwembad ontketende in 2011 een tweestrijd met Kluun, Het
diner groeide in 2013 uit tot een wereldwijde bestseller. Voldoet Kochs nieuwe
roman Geachte heer M. aan de hoge verwachtingen?
‘Smart, shocking and unputdownable’. Die woorden heeft de populaire
Amerikaanse thrillerschrijver en criticus Gillian Flynn over voor de Engelse
vertaling van Het diner, Herman Kochs oorspronkelijk in 2009 verschenen
satirische roman over een alles beslissend diner in het Amsterdamse
Watergraafsmeer. Mireille Berman, medewerker van het Nederlands Letterenfonds,
kreeg de woorden afgelopen vrijdag nog onder ogen in New York:
“The Dinner ligt prominent op alle Amerikaanse vliegvelden. Ook op
JFK-airport. Dat het een van oorsprong Nederlands boek betreft wordt overigens
nergens vermeld.”
De huidige internationale verkoopcijfers van Het diner zijn indrukwekkend.
Kochs uitgever Ambo/Anthos telt 690.000 verkochte exemplaren in Nederland,
190.000 in Amerika en Canada, 170.000 exemplaren in Duitsland. Tot op heden
zijn de rechten van het boek verkocht aan 37 landen, van Amerika tot Ethiopië.
Daarmee is Het diner een van de meest vertaalde Nederlandse boeken.
Cruciaal voor het Amerikaanse succes is een gebeurtenis op 22 februari
2013. Op die dag meldt The New York Times dat The Dinner vlak na verschijning
binnenkomt op de negende plaats in zijn hardcover fiction-lijst, de beroemdste
bestsellerlijst ter wereld. Het gevolg van een ‘zorgvuldige lancering’, zegt
Koch later in een interview met NRC Boekenredacteur Arjen Fortuin:
„Ik ben de afgelopen herfst vijf dagen in de VS geweest om interviews te
geven en met boekhandelaren te praten. [..] Ik krijg steeds wild enthousiaste
sms’jes van mijn uitgever in New York. Ze keken al dagen naar die lijst uit en
hoopten op een plek bij de eerste 35.”
Een week later staat The Dinner zevende in de bestsellerlijst. De hoogste
positionering die het boek zou halen.
GEEN ‘HET DINER 2’
Vandaag verschijnt Geachte heer M., Kochs nieuwe roman over een mysterieuze
verdwijning van een stalkende, jonge geschiedenisleraar, de arrogante schrijver
M. en diens onderbuurman, de man die alle verhalen verbindt. Het boek, waarvan
de vertaalrechten nog voor verschijning zijn gekocht door de Duitse uitgever
Kiepenheuer & Witsch, is volgens recensent Thomas de Veen ‘onmogelijk los
te lezen van het internationale succes van Het diner of van de persoon Koch,
wereldwijd de meest succesvolle Nederlandse schrijver van het moment.’
Die context dringt zich bij het lezen van Geachte heer M. op. De Veen:
“Niet alleen door de literaire
satire – Koch is satirisch goed op dreef, maar schreef ook wel eens bijtender
sneren naar de opgeklopte nep in onze maatschappij. Belangrijker is het literaire
zelfonderzoek dat hij lijkt uit te voeren. De wereld omarmde hem én keurde hem
af om zijn thrillerachtige, maar on-literaire suspense. Prees en laakte hem om
zijn morele provocaties. Maar wat betekenen die uiteindelijk? Veranderen ze
mensenlevens?”
De verhaalingrediënten in Geachte heer M., door De Veen beloond met 4 van
de 5 ballen, voelen ‘thrillerachtig en bekend’ aan.
“Dat begint al met die onderbuurman. Hij schrijft een brief aan zijn
literatuurbuur, op ingehouden toon, maar des te gevaarlijker: ‘Ja, ik heb
bepaalde plannen met u, meneer M. U denkt misschien dat u alleen bent, maar
vanaf vandaag ben ik er ook.’ Dat doet denken aan die dreigende, maar door
beschaving beteugelde toon van de middelbare mannen uit Kochs vorige romans Het
diner (2009) en Zomerhuis met zwembad (2011). Schijnbeschaving was het, een
korset voor hun agressieve inborst. In de loop van die romans brak de hufter
los.”
Toch is Geachte heer M. geen Het diner 2, ‘niet weer die ‘truc’ met een
latente hufter’. De Veen:
“Cruciaal aan Geachte heer M. is dat de verwachte thrillerachtige roman
eerder een ‘antithriller’ blijkt. [..] De roman leest wel als een thriller – met zinnen vol
voortekenen en onuitgesproken bijbedoelingen. De taal is Kochiaans helder en
pretentieloos; de structuur is die van een plot driven thriller, met
perspectiefwisselingen die het verhaal van verschillende kanten belichten.”
maandag 3 november 2014
Tirza en De eenzaamheid van de priemgetallen
Deze periode heb ik de boeken Tirza en De eenzaamheid van de priemgetallen gelezen
Tirza vertelt het verhaal van een vader die zo idolaat van zijn dochter Tirza is, dat hij haar en haar vriendje, uit liefde voor zijn dochter, vermoord. Voor dit boek heb ik drie recensies gevonden:
Informatie over de schrijvers: http://www.arnongrunberg.com/ ://www.paologiordano.it/
Tirza vertelt het verhaal van een vader die zo idolaat van zijn dochter Tirza is, dat hij haar en haar vriendje, uit liefde voor zijn dochter, vermoord. Voor dit boek heb ik drie recensies gevonden:
Recensie 1
Zonder geld beteken ik niets
In Nederland heeft Arnon Grunberg geen concurrenten. Niemand
anders weet de visie dat het laagje beschaving maar heel dun is, zo pakkend te
verwoorden. Dat lukt hem ook weer in de roman ’Tirza’.
Vijfendertig jaar is Arnon Grunberg inmiddels. Sinds zijn
verbluffende debuut in 1994, ’Blauwe maandagen’ heeft hij ruim vijftien boeken
geschreven, verhalen, romans, columns, essays, wat gedichten, plus twee romans
onder het pseudoniem Marek van der Jagt. De belangrijkste literaire prijzen
heeft hij geïncasseerd, hij heeft een televisieprogramma verzorgd, kortom,
Arnon Grunberg is van wonderkind allang een gevestigd schrijver en cultureel
fenomeen geworden, met een voorbeeldwerking naar andere jonge schrijvers toe.
Opmerkelijk is trouwens dat je zijn directe invloed vooral
in Vlaanderen terugziet, en dan nog wel bij vrouwen, zoals Annelies Verbeke en
Saskia de Coster, die gedreven, fantasievolle vertelkunst combineren met een
krachtig wereldbeeld. Grunbergs mannelijke collega’s houden meer beleefde
afstand. Ze pikken óf Grunbergs sterk geseksualiseerde condition humaine op en
bewerken het voor eigen gebruik, zoals Christiaan Weyts in zijn fraaie debuut
’Art. 285b’, óf ze schrijven in Grunbergs meer luchtige trant over kneuzen, aan
wie het leven lijkt te ontglippen: Stijn van der Loo, Arthur Umbgrove. Echte
concurrentie voor de pakkend uitgevoerde levensvisie van Grunberg zie ik
vooralsnog niet opdagen.
Grunbergs kernkracht, in eigenlijk al zijn boeken, is een
grondige twijfel aan de beschaafde staat van de moderne mens, die in feite
wordt gedreven door liefde, pijn en woede. Het is denk ik ook de actuele vraag
van de huidige maatschappij. Zijn onze afspraken en instellingen bestand tegen
de menselijke oerinstincten? Gevoegd bij zijn andere handelsmerk, zijn soms
onthutsende dan weer hilarische stijl, maakt zijn kijk op mensen Grunberg tot
de optimale schrijver van onze tijd, zoals in Frankrijk zijn geestverwant
Houellebecq dat is.
Nu eens beeld hij zijn visie in een realistische
’Gesellschaftsroman’, dan weer slaat hij de meer fantasievolle, mythische toon
aan, die hij vroeger leek te reserveren voor zijn Marek van der Jagt-alter ego.
Zijn voorlaatste roman ’De asielzoeker’ (2003) had onmiskenbaar een
maatschappijkritische strekking, ’De joodse messias’ uit 2004 daarentegen had
weer meer weg van een groteske allegorie, culminerend in een scène waarin de
Israëlische premier en Arafat zitten te sjacheren over het aantal doden dat ze
elkaar gunnen. Zo kent Grunbergs schrijverschap twee kanten, borend realisme en
grillige fantasie, die elkaar met enige regelmaat, soms om het boek, dan weer
binnen een boek, afwisselen.
Zijn nieuwe roman ’Tirza’ dient zich aan als een
ultrarealistisch product dat je, met al die authentieke namen uit Amsterdam
Oud-Zuid, zelfs precies kunt lokaliseren.
Hoofdpersoon Jörgen Hofmeester is een vader van het
ouderwetse soort. Trots op zijn dochters Tirza en Ibi, maar bevreesd voor de
grote veranderingen in het leven. Tirza zou ’hoog-hoogbegaafd’ zijn, zijn
oogappel Ibi is enigszins uit de gratie geraakt omdat ze met een allochtoon een
Bed en Breakfast in Frankrijk runt in plaats van iets moeilijks te studeren.
Zelf is Jörgen intussen maar matig geslaagd. Op de avond van
het eindexamenfeestje voor Tirza, als de trotse vader zijn cursus ’Zelf sushi
en sashimi maken’ uitprobeert, keert zijn weggelopen echtgenote, na een
jarenlange buitenechtelijke affaire, terug en drukt hem met z’n neus op z’n
tekortkomingen. Hun huwelijk was een vergissing, ze wilden elkaar helemaal
niet, maar nu, na haar escapade, zijn ze te oud om er nog wat van te maken en
moeten ze maar illusieloos bij elkaar blijven.
Jörgen blijkt intussen door zijn werkgever, een literaire
uitgeverij, allang op non-actief te zijn gesteld. Om zijn omgeving niks van die
vernedering te laten merken, rijdt hij elke dag naar Schiphol, waar hij
doelloos rondhangt met het laatste manuscript van een auteur in zijn tas.
Jörgens met veel krenterigheid bijeengeschraapte kapitaal,
waarmee hij zijn dochters een onbezorgde toekomst wilde geven, blijkt na 11
september in hedge-funds te zijn verdampt. Als Tirza vervolgens met een
Marokkaans vriendje thuiskomt ziet hij in hem Mohammed Atta, de hoofddader van
de 9/11-aanslagen, en daarmee de oorzaak van zijn financiële teloorgang. Tirza
zelf is trouwens, hoogbegaafd of niet, zo anorectisch als ik weet niet hoe en
op zoek naar een heel ander leven dan haar ambitieuze vader heeft
uitgestippeld. Ook zij zet zo haar vader in z’n hemd.
’Tirza’ is een roman zoals we er intussen meer van Grunberg
kennen, over losers die in de gaten krijgen dat de wereld meedogenlozer is dan
ze hadden verwacht, en dat succes, intelligentie en liefde overstemd worden
door de krachten van het instinct. Maar het is ook een roman waarin de
intellectuele maar falende hoofdpersoon zijn eigen kwaal onder ogen ziet,
zonder hem te kunnen helen. In een notitieboekje schrijft hij: ,,Eén woord:
controle. Tweemaal onderstreept. Hij keek naar zijn eigen handschrift, naar het
woord zelf, alsof in dat woord, in de twee onderstrepingen, de verklaring zat
voor alles. Voor zijn leven, de ziekte van zijn dochter, de ziekte van de
blanke middenklasse, de ziekte die hij was en die hij niet meer wilde zijn.”
Met de gedachte dat controle-dwang het belangrijkste motief
van de hedendaagse beschaafde mens vormt, raken we geloof ik de kern van
Grunbergs nieuwe boek. De vrolijke anarchist van ’Blauwe maandagen’ heeft zich
via zijn romans en essays allengs ontpopt als een rasechte cultuurpessimist die
de vinger op de zere plek van de westerse beschaving legt, haar hysterische
hunkering naar orde. Herhaalde malen wordt ook het credo van Tolstoi uit zijn
laatste jaren instemmend geciteerd, over kunst als ’Eitle Kurzweil müßiger
Menschen’, ijdel tijdverdrijf van nutteloze mensen.
Wat overigens het soelaas voor onze scheefgegroeide,
overgeorganiseerde wereld is, is niet zo een-twee-drie duidelijk. In vorige
boeken zoals ’Gstaad 95-98’ en ’De asielzoeker’ kreeg je nog wel eens het
gevoel dat Grunberg een soort oerstaat vol seksuele vrijheid en ongebreidelde
driften propageerde, bijvoorbeeld wanneer zijn onmaatschappelijke hoofdpersonen
elkaar ongeremd besnuffelen en bespringen. Ook in ’Tirza’ laat hoofdpersoon
Jörgen zich verleiden tot een seksueel avontuurtje met een vriendin van zijn
dochter, maar hier is het meer de troosteloze mislukking die belicht wordt, de
absurditeit van een man in zijn midlifecrisis. De scène heeft overigens veel
weg van soortgelijke scènes in Houellebecqs roman ’Elementaire deeltjes’ en de
film ’American Beauty’. Ik krijg steeds meer de indruk dat Grunberg de
hedendaagse burgerman weinig hoop laat.
Zoals gezegd, Tirza ziet er lange tijd uit als een
realistische roman over een loser en zijn langzamerhand weggeslagen illusies.
In de van hem bekende priemende stijl zet Grunberg zijn antiheld neer, nadat
deze zijn Ibi betrapt heeft op seks met een huurder van hem:
,, ’Maar dat is haar vriend niet,’ riep Hofmeester. ’Dat is
de huurder. Begrijpen jullie dat dan niet? Begrijpen jullie dan niets? En ze is
nog geen vrouw. Ze is niet volwassen. Ze is een kind, een kind. Het is mijn
fout. Ik had haar nooit naar boven moeten sturen voor de huur.’ Hij keek zijn
eigen familie aan, zoekend naar iets van verstandhouding, maar hij zag niets
wat daarop leek. Hij sprak een andere taal. Hij kwam uit een ander land. Hij
was een ander mens dan de rest van zijn familie, een Fremdkörper in dit gezin.
Een overblijfsel, maar van wat? Van de bevruchting. Van het feit dat hij zijn
vrouw tot twee keer toe had bevrucht. Daarvan was hij het restant, zoals een
navelstreng. En maar één ding maakte aan die overbodigheid een einde: het
geld.’’
Maar ten slotte kan Grunberg het toch weer niet laten andere
registers uit te trekken.
Tirza vertrekt met vriendje naar Namibië, of althans dat is
de bedoeling, en laat vervolgens niks van zich horen. Op zoek naar zijn
vertrokken dochter pikt ongeruste Jörgen in Windhoek een negenjarig
gezelschapsmeisje op, niet voor de seks, en zwerft met haar van hotel naar
hotel. Bijna lijkt het of deze ongelijke verbintenis hem het opperste geluk
brengt.
Tirza vindt hij intussen niet, geen wonder, hijzelf heeft
haar en haar vriendje aan de vooravond van hun vertrek vermoord: het kind dat
hij niet kwijt wilde raken. Maar hij lijkt het zichzelf niet goed meer te herinneren
of heeft het verdrongen.
Zoals wel vaker bij Grunberg het geval is, ontstijgt naar
het einde toe de geschiedenis haar realistische gronden, en krijgt ze
droomachtige, hallucinante trekjes.
Hoe mooi en zuigend beschreven ook, ik beschouw het toch als
een relatieve zwakte van de schrijver, dat hij zijn slothoofdstukken vaak zo
theatraal inkleedt. Hij is een alleskunner en hij weet het maar hij heeft ook
wat weg van een pianist die aan het eind van een Beethoven-sonate een coda van
Liszt breit.
Maar goed, het laat ook zien dat Grunberg zich niet aan de
geijkte regels houdt en zijn eigen gang gaat, zoals hij overigens ook het’Eitle
Kurzweil’, zelf geopperd, aan z’n laars lapt. Romans mogen dan onzinnige
bezigheden zijn, hij bedient zich er toch maar van om zijn product, het
failliet van onze cultuur, aan de man te brengen. Indringend en onontkoombaar.
Recensie 2
Wie is die man die de tonijn snijdt?
In zijn nieuwe roman bestuurt Arnon Grunberg zijn personages
als in een 19de-eeuwse roman. ‘Tirza’ gaat over de bevrijding van het beest uit
de burger.
‘Weet je wie wij zijn?’ fluistert ze in zijn oor. En even
steekt ze haar tong in zijn oor. ‘Weet je wat wij zijn, wij met zijn tweetjes?
Wij zijn kapot.’ Ze spreekt het woord uit als iets geils en fijns, alsof het
ongekend opwindend is om kapot te zijn. Het mooiste en lekkerste wat er op de
wereld is. Iets wat normaal gesproken alleen is weggelegd voor fotomodellen en
filmsterren. Kapot.
Uit Arnon Grunberg: Tirza
Twaalf jaar geleden was een jonge schrijver te gast in het
praatprogramma van Sonja Barend om het te hebben over zijn debuutroman. De
presentatrice was onder de indruk van het boek en van de jongen, al had ze ook
moederlijk-pedagogische aandrang. Dat hij toch wel erg onaardig over zijn
ouders had geschreven. De andere gast aan tafel, minister Hedy d’Ancona, liep
over van de moederliefde voor de jonge schrijver. Ze leek hem voor altijd te
willen koesteren. Ze leek hem op te willen eten.
Zo begon Arnon Grunberg zijn literaire loopbaan: als
lastige, maar veelbelovende zoon. En ook in romans als Blauwe maandagen, De
geschiedenis van mijn kaalheid, Gstaad 95-98 en De joodse messias staat de
worsteling tussen een moeder en een zoon centraal. Waarbij de zoon steeds
vooruit wil, weg van die moeder – zonder dat het duidelijk is of het juist de
opvoeding à la Sonja is of de liefde à la Hedy die hij als het verstikkendst
ervaart.
En ook als moeders een minder prominente rol speelden, was
het perspectief in Grunbergs romans steeds gelijk: jonge mannen met ambitie,
overduidelijk op weg naar iets. Waarschijnlijk een mislukking. In zijn eerste
romans (Blauwe maandagen, Figuranten en Fantoompijn) leken die mannen veel op
Grunberg zelf, zoveel dat het soms moeilijk was om te bepalen waar het nihilisme
van zijn personages ophield en dat van de schrijver begon.
De eerste grote overgang in Grunbergs werk kwam met De
geschiedenis van mijn kaalheid, gepubliceerd onder het pseudoniem Marek van der
Jagt. Dat boek had veel weg van het soort semi-autobiografie dat Grunberg
daarvoor ook schreef, maar nu was de schrijver verzonnen. De roman markeerde
Grunbergs afscheid van zichzelf als personage. Dat zette hij door in zijn
andere twee ‘centraal-Europese’ romans, Gstaad 95-98 en De joodse messias. De
hoofdpersonen uit die romans lijken niet op Grunberg, en ook niet veel op
andere mensen die je op straat wel tegenkomt. Ze lijken eerder weggelopen uit
een psychologische proefopstelling, freaks bij wie dicht aan de oppervlakte
ligt wat bij andere mensen verborgen gaat onder welopgevoede uiterlijkheid.
Zoals de eerste drie Grunbergs bij elkaar horen, horen deze drie bij elkaar.
De asielzoeker, drie jaar geleden verschenen, markeert een
andere draai in het werk van Grunberg: de held van dat verhaal, Beck, is voor
het eerst een man die zijn toekomst achter zich heeft liggen. Het fiasco waar
de eerdere Grunberg-helden naartoe onderweg waren, had hij al meegemaakt. Beck
heeft geen ambitie meer en wil zichzelf ‘weggeven’. Die wisseling van
perspectief, en de prominente rol van een dodelijke ziekte, gaf De asielzoeker
een dramatische kracht die de eerdere romans van Grunberg niet hadden.
En nu is er Tirza. De hoofdpersoon van Grunbergs achtste
roman heeft veel weg van Beck uit De asielzoeker. Ook deze Jürgen Hofmeester
hoeft niet meer zo nodig: ‘Wat hem troostte aan zijn bestaan was dat het achter
hem lag.’ Dat geldt bijvoorbeeld voor zijn beroepsleven, hij is ex-redacteur
vertaalde fictie bij een uitgeverij. Ontslagen is hij niet, daarvoor was hij te
oud. Ze hebben hem gewoon weggestuurd. Sindsdien hangt hij overdag rond op
Schiphol, alsof hij daar iemand moet uitzwaaien. Als hij terugkijkt op zijn
leven ziet hij ‘kleine, tamelijk onbeduidende nederlagen. Geen grote, een
uitzondering daargelaten.’
Is Tirza dus meer van hetzelfde? Nee, daarvoor is Grunberg
een te trotse en te serieuze schrijver. En een veel te ambitieuze. Het
opmerkelijke van zijn schrijverschap is juist dat hij sinds hij als wonderkind
werd binnengehaald, hij weliswaar met stunts en gimmicks steeds weer de aandacht
wist te trekken, maar dat hij zich tegelijkertijd met iedere roman verder heeft
ontwikkeld.
Het grote verschil tussen de Hofmeester en de eerdere
Grunberg-hoofdpersonen is dat het nu niet draait om een zoon met een moeder,
maar om een vader. Met een dochter, Tirza. Een vader, bovendien die lééft voor
die dochter. De roman begint aan de vooravond van het eindexamenfeest van de
dochter. Niet lang daarna zal zij met haar vriend Choukri naar Afrika trekken.
Hofmeester heeft de laatste jaren met haar alleen in huis gewoond, nadat zijn
echtgenote een nieuw leven is begonnen met een jeugdliefde op een woonboot. Een
oudere dochter is al eerder naar Frankrijk vertrokken om daar een bed and
breakfast te bestieren, tot ontzetting van de vader.
Hofmeester beschouwt zichzelf als een modelvader: beschermen
en opvoeden, daar draait het om. Hij kookt goed, converseert met de vriendinnen
van zijn dochter, doet niet moeilijk als hij haar vriendjes in de badkamer
aantreft en geniet van haar hoge cijfers en haar cellospel. Van jongs af aan
heeft hij haar alles willen leren wat van belang is. Hij las haar als kind al
Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse voor, want: ‘Als je als puber
het nihilisme doorzag, hoefde je er later niet meer doorheen.’ Hij beschouwt haar
als hoog-hoogbegaafd en, eerlijk is eerlijk, haar cijfers zijn ernaar. Ze wonen
in ‘het beste postcodegebied’ van Amsterdam.
Daar vindt ook de openingsscène van de roman plaats, in
volmaakte burgerlijke vrede: vader snijdt de tonijn voor het feest, hij heeft
een cursus ‘Zelf sushi en sashimi maken’ gevolgd. De avond belooft zwoel te
worden, hij heeft er zelfs aan gedacht dat er in de schuur ruimte is voor
gasten die zich even terug willen trekken.
Er is maar één vuiltje aan de lucht. Een week eerder is de
echtgenote teruggekomen. Niet uit belangstelling voor haar dochter of uit
liefde voor haar man maar omdat ze wist dat hij haar niet weg zou sturen. Dat
doet Hofmeester inderdaad niet, hij is immers beleefd en correct.
De lusteloze hereniging van de echtelieden levert een aantal
prachtige scènes op. Niet zozeer die waarin de dochter op nogal voorspelbare
wijze haar moeder afwijst, maar die waarin de teruggekeerde moeder probeert
weer tot Hofmeester door te dringen. Zonder plan, maar met de moed der wanhoop
– zoals dat bij Grunberg vaak gebeurt.
Ze sart hem, ze knijpt hem, ze toont hem haar borsten.
Vergeefs. Ze probeert hem te beledigen door te zeggen dat ze hem nooit
aantrekkelijk heeft gevonden. Hij begrijpt haar niet: ‘Het beest. Dat is
aantrekkingskracht.’ Hij geeft geen krimp: ‘Het beest in ons is dood.’ Voor de
seks geldt dat inderdaad, maar als zij daadwerkelijk haar lippen op de zijne
drukt, geeft hij haar een klap. Ze haalt haar gelijk: ‘Zie je wel [...] Het
klopt niet. Het beest in je is niet dood, het is weer wakker. Ik heb het wakker
gemaakt.’
Het zal achteraf de cruciale scène uit het boek blijken te
zijn: Tirza gaat over de bevrijding van het beest uit een voorbeeldige burger.
Voor wie het werk van Grunberg een beetje kent is dat een voor de hand liggend
thema, maar het opmerkelijke aan Tirza is de ingenieuze wijze waarop hij zijn
boodschap aan de man brengt. De roman is zonder twijfel de meest precieze en
complete die Grunberg schreef. Nog niet eerder hield hij de compositie van een
boek zo strak in handen, zette hij de bouwstenen van zijn verhaal zo precies
neer en knoopte hij de lijntjes allemaal zo zorgvuldig aan elkaar – tot in de
Namibische woestijn. Dat dwingt grote bewondering af, al brengt al dat vertoon
van vakmanschap met zich mee dat Tirza weliswaar de spannendste roman van
Grunberg is, maar niet de avontuurlijkste.
Voor die gedachte heb je echter pas na afloop tijd. Want
Tirza is geen roman die je snel weglegt. Grunberg schrijft geduldig maar
dwingend. De ontmanteling van de beschaafde burger Jürgen Hofmeester gaat in
fasen, fasen waarvan je je als lezer amper bewust bent en waar de hoofdpersoon
al helemaal geen idee van heeft. Die ziet alleen kleine, op zichzelf staande
mislukkingen: hoe hij weggestuurd werd op zijn werk, hoe hij zijn oudste
dochter van zich vervreemdde, hoe hij een kolossaal bedrag verloor in een hedge
fund, hoe hij meende de liefde af te kunnen schaffen.
Belangrijker zijn de nederlagen die te maken hebben met zijn
lievelingsdochter. Eerst hoe Tirza een veel gewoner meisje blijkt te zijn dan
hij zich voor kon stellen. Op het hoogtepunt van zijn opvoeding, krijgt zij een
eetstoornis. Hij wil haar opvoeden, maar zij wijst zijn sturing af. Dan heeft
hij alleen het liefhebben nog over, het beschermen. Het moment dat hij beseft
dat hij ook daar een nederlaag zal lijden is het tweede breekpunt in het boek.
Dat vindt plaats op het eindexamenfeest, als hij Tirza’s
vriendje voor het eerst ontmoet. Deze Choukri is een in alle opzichten
voorbeeldige Marokkaanse jongeman: goede baan, goede manieren, vriendelijke
conversatie. Hofmeester ziet echter maar een ding: Choukri lijkt als twee
druppels water op Mohammed Atta.
Als je dat voor het eerst leest, lijkt het een beetje flauw.
Maar de impact op het gemoed van Hofmeester is kolossaal. Want wat hij ziet is
een jongeman waarin het beest schuilt.
En niet zomaar een beest, realiseer je je als lezer. Want de
echte Mohammed Atta was aan de buitenkant een even vriendelijke, beschaafde
jongeman. Voorbeeldig, tot 11 september 2001. De consequentie is dat wat de
brave Choukri ook zal ondernemen, Hofmeester zal dat altijd zien als een
dekmantel, als een voorafschaduwing van wat deze tweede ‘Atta’ zal aanrichten.
Een confrontatie is onvermijdelijk.
Hofmeesters angst voor het verlies van zijn dochter wordt zo
verbonden met de angst voor échte terroristen. Op dezelfde manier draagt de
ondergang van zijn hedge fund, door de bank toegeschreven aan ‘de
wereldeconomie’ bij aan de paniek van de hoofdpersoon. Maatschappelijk gevaar
gaat in Tirza geruisloos over in persoonlijk gevaar en wie eenmaal gevangen is
door de angst is niet meer te temmen. Dat dat evenzeer voor staten als voor
mensen geldt, had Grunberg je als lezer een paar jaar geleden waarschijnlijk
hardhandig ingepeperd, maar Tirza onderscheidt zich vooral doordat de schrijver
zich zo nadrukkelijk op de achtergrond houdt. Er staan weinig grappen in de
roman, weinig expliciete provocaties.
Jürgen Hofmeester is Grunbergs meest geloofwaardige
personage tot nu toe – het doet bijna pijn om over hem te lezen. Dat heeft te
maken met de moraal van Hofmeesters opvoeding van Tirza, het voorlezen van
Dostojevski, met de gedachte dat als je het nihilisme vroeg genoeg doorziet, je
er later niet mee doorheen hoeft. Hofmeesters troost was steeds dat
vormelijkheid, inschikken en accepteren een mens voor het grootste ongeluk kon
behoeden. Die illusie wordt hem in de loop van de roman ontnomen. Aan van alles
kan een mens ontsnappen, maar niet aan zijn eigen destructiedrang.
Tirza is de eerste roman waarin Grunberg zijn personages al
het werk laat verrichten, waarin het samenspel tussen de karakters datgene is
wat ertoe doet. Ze worden door de schrijver bestuurd als in een 19de-eeuwse
roman. Als door een vader, ook.
Recensie 3
Eclips van een overtollig mens
De woestijn ligt in Amsterdam-Zuid. Even vóór zijn pensioen,
wonend op stand, maakt Jörgen Hofmeester, redacteur vertaalde fictie van een
uitgeverij, zich gereed voor het eindexamenfeestje van zijn jongste dochter
Tirza. De Japanse hapjes en cocktails vereisen een zorgvuldige toebereiding, en
zo lang het om praktische handelingen gaat, heb je aan Hofmeester een goede.
Die ontslaan hem van onplezierige gedachten over zijn situatie.
Hij doet er daarom alles aan op te gaan in de rol van
zorgzame vader. Het leed en de mislukking, de rampspoed en misverstanden hebben
hem niet overgeslagen, maar omdat hij ooit heeft besloten 'de liefde af te
schaffen', is hij er niet zichtbaar door geraakt. Zie hem staan kokkerellen in
de keuken van zijn kapitale huis.
In werkelijkheid is deze Lul Lampekatoen aan het eind van
zijn Latijn, en omdat hij is verzonnen door Arnon Grunberg duurt het niet lang
of het broze evenwicht dat Hofmeester provisorisch heeft opgebouwd, begint
fatale scheuren te vertonen. Er is niets aan de hand, we doen of er niets is
gebeurd, denkt hij herhaaldelijk hardop, of hij gooit er een desperate
bezweringsformule tegenaan, om de gevreesde dijkdoorbraak te verijdelen:
'Dingen gebeuren met een reden, en als ze niet gebeuren heeft dat ook een
reden.' Je gaat dood of je blijft leven, zou Gerard Reve zeggen, dus je zit
altijd goed.
Die laconieke onthechtheid is Hofmeester echter niet
gegeven. Uit alle macht heeft hij zichzelf decennia verboden in zijn binnenste
te kijken, en zich nerveus op externe omstandigheden geconcentreerd. Had hij
zich aan een inspectie gewaagd, dan zou hij een angstwekkende leegte hebben
aangetroffen. Eigenlijk is hij een overtollig mens, een brokkenpiloot die met
niemand ooit echt aansluiting heeft gevonden, hij is vergroeid met zijn rol en
beseft niet dat een spel geen spel meer is als er geen alternatief wenkt.
Rollenspel is de grote fascinatie van Arnon Grunberg, die in
zijn boeken en in zijn optredens daarbuiten (denk aan de Hollandse
relatie-talkshow waarin hij de verloofde van een bejaarde Amerikaanse
neerzette, zijn act als ober in een New Yorkse pizzeria, of de boeken die hij
schreef als de Weense filosoof Marek van der Jagt) met verbazend gemak van
identiteit leek te kunnen wisselen. Behalve vermaak bieden die rollen, elk op een
andere manier, zicht op wat hem vanaf zijn debuut Blauwe maandagen (1994)
drijft: voordat het leven jou in de tang neemt en in een rol dwingt, moet het
doenlijk zijn je leven dusdanig in scène te zetten dat je ongrijpbaar blijft,
en ontkomt aan de doem dat er geen ontkomen aan is.
Zonder geweld gaat het niet, is de teneur van zijn laatste
grote romans (De asielzoeker, Gstaad 95-98, De joodse messias), en met hoeveel
Schwung hij zijn personages ook de wereld over stuurt, de donkere vaststelling
dat alleen pijn nog een authentiek gevoel oplevert, het besef te leven,
overheerst de absurde dialogen en situaties, in de schets waarvan deze auteur
uniek en onmiddellijk herkenbaar is. Ook Grunberg is grijpbaar - niet voor
niets werd enige jaren geleden aan de hand van een computerprogramma ontdekt
dat het 'handschrift' van Van der Jagt, zijn zinsbouw en woordkeus, naar één
schrijver wees. Maar vastpinnen kunnen we hem nooit. Behalve zichzelf is hij
Buster Keaton, Edward Albee en Schopenhauer in één.
Jörgen Hofmeester prepareert een feest - maar in feite
bereidt hij zich voor op een eclips uit het ogenschijnlijk vredige bestaan in
Amsterdam-Zuid. Praktisch blijven, iets ondernemen, dat is zijn reflex op alles
wat hem uit balans dreigt te brengen. En dat is nogal wat. Zijn jongste dochter
werd op haar vijftiende met haar instemming genomen door de Duitse architect
die de bovenverdieping in huize Hofmeester huurde. Jörgen betrapte hen op
heterdaad - en kreeg het verwijt, zelfs van zijn eigen vrouw, dat het kind nu eenmaal
genegenheid zocht. Die vrouw, in het boek consequent 'de echtgenote' geheten,
is een schilderes die hem drie jaar geleden heeft verlaten omdat ze hem nooit
aantrekkelijk heeft gevonden, en die vlak voor het feestje doodleuk opduikt.
Misschien moeten ze maar weer bij elkaar gaan zitten; ze hebben immers niemand
anders.
Het miljoen dat hij heeft laten beleggen, is door wanbeheer
foetsie. Een maand terug is Hofmeester door zijn uitgever bovendien 'overbodig
verklaard' en naar huis gestuurd, want in buitenlandse fictie zit geen muziek,
hooguit in boeken voor mensen die tot dusver nooit lazen en daar ook geen tijd
voor hebben, de klant is koning, die zegt zelf wel wat goed voor hem is.
Dan dooft het licht. Gelukkig heeft Jörgen al die tijd zijn
dochter Tirza in huis gehad, zijn 'zonnekoningin', van wier opvoeding hij een
heel project heeft gemaakt, zó dwingend dat ze een eetstoornis ontwikkelde en
híj van haar problemen de schuld kreeg.
Pas heel laat arriveert Tirza op haar eigen feestje, met
haar Marokkaanse vriend, als Hofmeester zelf inmiddels duchtig aan de hapjes en
drankjes heeft gezeten, en in een lastig parket is geraakt nadat hij zich te
onbesuisd heeft ontfermd over de aangespoelde jonge Ester, die zich illusieloos
in de schuur heeft teruggetrokken ('Ik ga mezelf zachtjes aaien').
De woestijn. Die van Namibië. Daar wil Tirza heen,
rondtrekken met haar gedienstige vriendje. Dat betekent dat Hofmeester
binnenkort niemand meer heeft om zich aan vast te houden. Hij zich moet zich
afvragen, of hij ooit zo iemand heeft gehad.
Een verwoestend melodrama is het gevolg, want die gedachte
kan de man niet aan. Hij moet iets doen, om ervan af te zijn. De pijnlijke
fantasmagorie waarin Hofmeester zichzelf ten slotte in Namibië terugvindt, is
tegelijk slapstick, schaamteloze driestuiverroman én aangrijpende climax.
Hoe Grunberg dat klaarspeelt, vertrekkend vanuit (en
terugkerend in) de zo deugdelijke Van Eeghenstraat, is een schouwspel waar je
de mond van openvalt.
Het tweede boek dat ik heb gelezen is De eenzaamheid van de priemgetallen. Het boek vertelt het verhaal van Alice en Mattia. De
schrijver beschrijft hen als tweelingpriemgetallen.
Ze worden tot elkaar aangetrokken, maar slagen zij er niet in om echt in
contact met elkaar te komen. Ze reiken naar elkaar, maar raken de ander nooit.
Het liefdespaar kampt met ieder hun eigen problemen waar ze zich zelf voor
willen straffen. Over dit onroerende boek heb ik een 3 recensies gevonden.
Recensie 1
Eenzaam, breekbaar en onbereikbaar
In het bejubelde debuut van Paolo Giordano sluiten twee
eenzame pubers vriendschap. Maar hun jeugdervaringen staan een echt contact in
de weg. Dat deze roman in Italië zo'n enorm succes is, hoeft niemand te verbazen,
schrijft Ronald de Rooy.
Nog voor je erin begint, fascineert deze roman al door de
mysterieuze titel en door de verstilde, priemende blik van de omslagfoto, een
intrigerend zelfportret van een jonge Nederlandse fotografe (meer van haar werk
op rooze.deviantart.com) dat ook voor het Italiaanse origineel is gebruikt.
De beide hoofdpersonen, Alice en Mattia, hebben in hun
kinderjaren een traumatische gebeurtenis meegemaakt die hun ziel diep heeft
verminkt. Voor Alice waren het de verplichte skilessen. Haar vader koesterde
grote verwachtingen van de sportieve prestaties van zijn doch-ter. „Laat zien
wie je bent en wat je waard bent”, schreeuwde hij onophoudelijk, maar voor de
tengere Alice was elke les een marteling.
Vaak deed ze het in haar broek en op een mistige
januariochtend in 1983 kon ze van spanning en angst zelfs haar poep niet
ophouden. Uit schaamte probeerde ze naar huis te vluchten, maar ze tuimelde
meters naar beneden en brak haar been. Niet in staat om zich te bewegen en bang
voor wolven raakte ze buiten bewustzijn. Een onwillig, slepend en soms gevoelloos
been zal haar altijd aan deze zwarte dag blijven herinneren.
Mattia’s kinderjaren werden overschaduwd door zijn
geestelijk gehandicapte tweeling-zusje Michela op wie hij altijd moest passen
en voor wie hij altijd verantwoordelijk werd gehouden. Mattia kreeg zo nooit
vriendjes en werd voortdurend geplaagd. Wanneer hij, uit medelijden, toch eens
een keer wordt uitgenodigd voor een feestje laat hij zijn zusje een paar uur
achter op een bankje bij de rivier. Een fatale beslissing, want bij terugkeer
is Michela verdwenen. Nooit zal ze worden teruggevonden.
Deze gebeurtenissen slaan diepe wonden in de levens van
Alice en Mattia. Mattia trekt zich terug in een wereld van getallen waar hij
geen enkel mens toelaat. Regelmatig snijdt of verbrandt hij zijn handen en
armen. Alice leeft in voortdurende onzekerheid en straft haar lichaam steeds
heviger door niet te eten. Deze vormen van zelfverminking krijgen nooit de
volle aandacht in de roman, maar door hun vanzelfsprekende, routinematige
karakter wordt hun vernietigende aanwezigheid des te overtuigender en des te
schrijnender neergezet.
De twee gebroken, eenzame pubers ontmoeten elkaar op de
middelbare school, voelen zich tot elkaar aangetrokken, maar hun toenadering is
gedoemd te mislukken. Tijdens zijn studie wiskunde beseft Mattia dat hij en
Alice zijn als tweelingpriemtegallen, ’alleen en verloren, vlak bij elkaar,
maar niet dicht genoeg om elkaar echt aan te raken’. Alice voelt hetzelfde:
„Mattia en zij waren verbonden door een onzichtbare, elastische band die schuilging
onder een hoop onbenulligheden, een band die alleen kon bestaan tussen twee
mensen zoals zij: twee mensen die hun eigen eenzaamheid in de ander hadden
herkend.”
Persoonlijke identiteit steunt op verleden en herinneringen,
maar ook op plannen, beloftes en dromen over de toekomst. Het tragische van
Alice en Mattia is dat ze door de trauma’s uit hun kinderjaren in het verleden
leven en de weg naar de toekomst telkens afgesloten vinden.
Alleen bij elkaar voelen ze een geheimzinnige band, maar op
belangrijke momenten kunnen ze hun gevoelens nooit onder woorden brengen om
deze band te bestendigen. Alice is de enige aan wie Mattia, veertien jaar na
het fatale voorval, het geheim van zijn tweelingzus vertelt, maar het lukt hem
niet om ook zijn gevoelens over Alice onder woorden te brengen: „Hij had dat
nooit tegen haar gezegd. Als hij zich voorstelde hoe hij dat aan haar ging
opbiechten, verdampte het dunne laagje zweet op zijn handen helemaal en was hij
zeker tien minuten niet in staat welk onderwerp dan ook aan te snijden.” En zo
blijft hun beider leven een vlucht uit het moment, uit de werkelijkheid. Mattia
kan alleen leven in de abstractie van de wiskunde, Alice probeert met
fotografie het leven te verstillen en te beheersen.
Wat zijn de redenen van het overdonderende succes van deze
debuutroman? Een deel ervan is misschien te verklaren uit de exacte
wetenschappelijke vorming van de auteur. De schijnbare tegenstelling tussen
bèta en alfa was al eerder een vruchtbare basis voor grootse literatuur. Italië
dankt grootse meesterwerken aan bijvoorbeeld de scheikundige Primo Levi, de
elektrotechnicus Carlo Emilio Gadda, en de met wiskundemodellen vertrouwde
Italo Calvino. Ook Giordano’s exacte vorming is duidelijk voelbaar in deze
debuutroman, bijvoorbeeld in zijn volmaakt beheerste schrijfstijl. Giordano’s
zinsbouw is altijd glashelder, zijn woordkeus en register altijd gemiddeld,
nooit verheven, nooit laag.
Maar het meest opvallend is de manier waarop zijn
hoofdpersonen de wereld en zichzelf bezien. Met name Mattia, die zich in de
loop van het verhaal ontwikkelt tot briljant wiskundige, maar ook Alice, die
zich toelegt op fotografie, hebben een hyperanalytische blik voor elk minuscuul
detail.
Giordano’s boek sluit ook aan bij een jonge maar rijke
traditie van Italiaanse romans die verhalen over de gebroken levens van
kinderen en adolescenten. Gevierde schrijvers als Melania Mazzucco, Niccolò
Ammaniti en Sandro Veronesi hebben allen op onvergetelijke manier stukjes uit
een dramatisch mozaïek beschreven: gebroken gezinnen, ongelukkige, eenzame
kinderen die veel te jong onmogelijke keuzes moeten maken, wrede, sadistische
vrienden die hun perverse neigingen botvieren op hun meest kwetsbare en
gevoelige leeftijdgenoten. En aan de kant staan telkens de ouders en volwassenen
machteloos toe te kijken.
Ook de ouders van Alice en Mattia hebben geen enkel antwoord
op de problemen van hun kinderen, verteerd als ze zijn door hun eigen
schuldgevoelens. Een deel van Giordano’s succes komt voort uit de herkenning
die veel jonge Italianen voelen bij de marginale, gebroken personages Mattia en
Alice. Anderzijds telt ook de trots op de prestaties van deze generatiegenoten,
een generatie die in Italië zo bitter weinig kansen krijgt. In elke boeken
toptien staat naast Giordano steevast ook die andere moedige twintiger: Roberto
Saviano, auteur van het invloedrijke ’Gomorra’. Via deze jonge generaties keert
de Italiaanse literatuur steeds vaker terug naar de echte werkelijkheid, het
echte leven.
Dat geldt ook voor het slot van Giordano’s debuutroman.
Tragische Italiaanse meesterwerken, vooral films, kunnen vaak de verleiding van
een happy end niet weerstaan. Een recent voorbeeld is Marco Tullio Giordana’s
indrukwekkende familie- en generatie-epos ’La meglio gioventù’ (2003) dat
afsluit met een nogal onwaarschijnlijke, surrealistische slotscène waarin de
overleden Mattia zijn ex-geliefde Mirella en zijn broer Nicola samenbrengt. Een
zoveelste sterke kant van ’De eenzaamheid van de priemgetallen’ is dat deze
roman alleen maar lijkt toe te werken naar zo’n surrealistische, hoopvolle
afloop. Ook daarvoor is moed nodig.
Recensie 2
Verslaafd aan pijn
Giordano’s talent berust op ingehouden tederheid
De Italiaan Paolo Giordano debuteert met een knappe roman
over zelfverminking. Priemgetallen staan model voor zijn hoofdpersonen.
Mattia en Alice zijn weerloos. Ze wikkelen zich in
verdedigingsmechanismen en toch staan ze naakt in de wereld. Om die wereld af
te schrikken verminken ze zichzelf: de manke Alice door anorexia nervosa te
ontwikkelen, de hoogbegaafde Mattia door af en toe met een mes in zijn vlees te
kerven.
Rondom dit tweetal construeert debuterend schrijver Paolo
Giordano zijn roman De eenzaamheid van de priemgetallen. Hij begint, meeslepend
en inzichtelijk, met hun kindertijd. Met tijdsprongen van telkens een jaar of
vier, vijf bereikt hij de laatste stap die zijn personages zetten, naar
berusting, dat wil zeggen naar volwassen eenzaamheid. Eindelijk kunnen ze
beginnen met leven. Mattia wordt zo menselijk als hem mogelijk is. Alice vindt
rust.
De schrijver zet Alice en Mattia neer als parallellen, hun
levens congrueren, rijmen, echoën elkaar of spiegelen elkaar. Ze scheren langs
elkaar en reiken naar elkaar. Maar ze raken de ander nooit. Dat willen ze wel, maar
ze willen het nooit op hetzelfde moment. Giordano schiep in hen het ultieme
romantische liefdespaar: de gedachte dat de geliefde toch altijd een ander zal
blijven kunnen ze niet aan. Dat maakt een verbintenis onmogelijk.
Alice en Mattia zijn onbesuisd in hun gebrek aan sociale
vaardigheden. Zo straffen ze zichzelf, is de eerste indruk die Giordano
aanlegt. Ze zijn elk getekend door een drama in hun vroege jeugd. Als ze
elkaars pad voor het eerst kruisen, ze zijn dan 13, zijn ze aan hun pijn
verslaafd geraakt. Die definieert ze, die maakt ze anders dan alle anderen. Ze
herkennen dat in elkaar, en daarmee is hun band gesmeed.
Paolo Giordano (1982) is schrijver genoeg om van hun vreemd
zijn te profiteren. Wat Mattia betreft pakt dat schematisch uit. Hij vertaalt
zijn omgeving naar wiskundige coördinaten, beschouwt zijn lichaam en geest
alsof het een theoretisch vraagstuk betreft en beziet de wereld alsof hij er in
een vacuümtank in rond tolt. Voor meer is er geen plaats en dat wordt
voorspelbaar. Alice is veelkantiger en een stuk interessanter. Zij wordt de
hoofdpersoon van het boek – onbedoeld, het is duidelijk dat beide personages
evenwaardig hadden moeten zijn. Haar anorexia is intens en ziekelijk, maar zo
invoelend beschreven dat zij ook zo gek nog niet lijkt. Haar weerzin tegen haar
vader en tegen het bestaan waar hij voor staat, haar kwetsbaarheid in een
omgeving die gevoel reduceert tot overbodige luxe, haar pogingen tot
vriendschap, seks en een huwelijk met een veel te aardige man – alles krijgt
een vreemde, steeds andere, gloed dankzij haar afwijking.
Hoe dan ook, dit zijn rare snijbonen. De schrijver laat zijn
lezers aapjes kijken. Maar hij draagt er zorg voor dat die lezers zich geen
voyeur hoeven te voelen. Zij kunnen, met behoud van nieuwsgierigheid, meeleven
dankzij Giordano’s literaire talent, dat berust op zijn ingehouden tederheid en
op de poëzie van zijn rake metaforen.
De eenzaamheid van de priemgetallen waarborgt een bron voor
gedachten over alleen zijn, alleen durven zijn en alleen willen zijn. Tegelijk
leent het zich voor snel en graag doorlezen – de gruwel van de adolescentie is
nu eenmaal een dankbaar onderwerp, zeker als die zo bedreven wordt neergezet.
Giordano ondergraaft zijn roman soms met onzekerheid. Hij
lijkt bijvoorbeeld te vrezen dat zijn lezers niet meegaan met de gevoelens die
hij teweeg wil brengen, en dan wordt hij sentimenteel (niet één maar twee
tranen ‘wellen’ op, ‘in haar ogen’ – en ze zijn nog dik ook). Of hij merkt, als
we al op driekwart van zijn roman zijn, op dat het hier gaat om ‘twee mensen
die hun eigen eenzaamheid in de ander hadden herkend’. Dat hadden we allang
door. Als dat niet zo was, was dit niet zo’n goed boek. En dat is het wel.
Op dezelfde manier is hij in de weer om zijn roman extra
inhoudelijk gewicht te geven. Dan doorbreekt hij zijn bruisende stijl met een
slepende verhandeling, bijvoorbeeld over de priemgetallen die model staan voor
zijn hoofdpersonen. Priemgetallen zijn alleen zichzelf, en daar kunnen ze niets
aan doen. Daar komt het op neer. De rest hoeft niet.
Recensie 3
Paolo Giordano - De eenzaamheid van de priemgetallen
Zelden heeft een schrijver zo'n spectaculair debuut gemaakt
als de jonge Italiaan Paolo Giordano (1982). Bij het verschijnen van zijn roman
De eenzaamheid van de priemgetallen werd hij door de kritiek binnengehaald als
het grootste talent in jaren in Italië. Die lof werd vorige zomer nog eens
bevestigd toen hem, als jongste schrijver ooit, de Premio Strega werd
toegekend, de meest prestigieuze literaire prijs in Italië. In dat land zijn
inmiddels meer dan achthonderdduizend exemplaren van zijn boek verkocht.
Buitenlandse uitgevers stonden in de rij voor de vertaalrechten.
En, vraagt u nu natuurlijk: is het wat? Laat ik het meteen
maar zeggen: ik begrijp de jubel in Italië volledig en vind die volkomen
terecht. Wie op zo'n jeugdige leeftijd al zo'n rijpe, levenswijze en beheerst
geschreven roman schrijft, is inderdaad een uitzonderlijk talent. Giordano's
genade is dat hij al in zijn debuut zijn eigen toon en stem heeft gevonden.
Wanneer hij in zijn ijzersterke openingshoofdstukken Alice
en Mattia introduceert, heeft hij je meteen in zijn ban. Beiden hebben in hun
kinderjaren een traumatische ervaring beleefd, die hen tot een vorm van
eenzelvigheid heeft veroordeeld waar ze zich machteloos in verloren voelen. Als
hun levens elkaar in hun puberteit kruisen, ontstaat een onalledaagse
vriendschap tussen de eenzaamste figuren die je je kunt voorstellen. Later door
Alice beschreven als 'een onzichtbare, elastische band die schuilging onder een
hoop onbenulligheden, een band die alleen kon bestaan tussen mensen zoals zij:
'twee mensen die hun eigen eenzaamheid in de ander hadden herkend'.
In zeven episodes tussen 1983 en 2007 volgt Giordano de
levens van Alice en Mattia, die zich tegen 'de mallemolen van het leven'
proberen te verweren met respectievelijk een passie voor fotografie en de
onderdompeling in de abstracte wereld van de wiskunde. In hun adolescentie
verliezen ze elkaar uit het oog, maar kunnen ze elkaar niet vergeten. Zestien
jaar na het begin van hun vriendschap volgt een weerzien, waar Giordano subtiel
net geen happy end van maakt.
De eenzaamheid van de priemgetallen is de roman van een bèta
(als natuurkundige werkt Giordano aan een promotieonderzoek), geschreven met de
gevoeligheid van een alfa. Een combinatie die treffend tot uiting komt in de
schitterende titel. Die is ook nog eens een rake metafoor voor de existentiële
positie van zijn personages. Lees hoe Mattia, een wiskundig genie, maar
ongeschikt voor het leven, filosofeert over priemgetallen: 'Het zijn
argwanende, eenzame getallen en daarom vond Mattia ze prachtig. Soms dacht hij
dat ze per ongeluk in die rij waren terechtgekomen, dat ze erin vastzaten als
pareltjes in een parelsnoer. Maar op andere momenten vermoedde hij dat ook zij
misschien net zo hadden willen zijn als de andere, gewone getallen, maar dat ze
daar om de een of andere reden niet toe in staat waren.'
Giordano verbeeldt de eigenaardige vriendschap tussen Alice
en Mattia in scènes die juist door hun ingehouden emotie des te ontroerender
hun onvermogen tot wezenlijk contact voelbaar maken. Eén van de hoogtepunten is
de scène aan het eind van hun middelbareschooltijd waarin Alice spelenderwijs
polaroidfoto's maakt van zichzelf in een trouwjurk en Mattia in pak. Als ze
daar twaalf jaar later aan terugdenkt, beseft ze: 'Als ze een punt had kunnen
kiezen waarop ze opnieuw mocht beginnen, dan zou het dat punt zijn geweest:
Mattia en zij in een stille kamer, met hun binnenwerelden die aarzelden elkaar
te raken, maar die precies in elkaar pasten.'
Giordano's volmaakte beheersing zit niet alleen in de
precisie van de taal, maar vooral ook in zijn toon. Daarmee bereikt hij dat
over zijn hele roman een floers van eenzaamheid ligt, waardoor het boek ook door
zijn vorm voelbaar maakt wat het wil mededelen. Als lezer moet je wel een heel
koude kikker zijn om daar onberoerd onder te blijven.
Abonneren op:
Posts (Atom)